Pagina's

vrijdag 20 december 2013

Column Bezint, eer ge begint Zero Tolerance

Gerenommeerd criminoloog Jan van Dijk schreef op 1 februari een kritisch pleidooi over de law and order politiek van tegenwoordig. De roep om meer blauw op straat en strenger straffen heeft in de ogen van Van Dijk niet het gewenste effect. Toch geeft het zero-tolerance de politiek en burgers een prettig gevoel. Waar komt dit vandaan? Een goed voorbeeld is de uitspraak van vorige week donderdag in de zaak van de Haagse juwelier Strattman. Zijn belagers Sandro G. en Ziya B. kregen respectievelijk 13 en en 11 jaar cel, waar 18 jaar geƫist was. Dit leidde tot enige verontwaardiging. De weduwe van de juwelier vond de straf een beetje tegenvallen. Toch beleven de burger en zeker ook minister Opstelten en staatssecretaris Teeven een prettig gevoel aan het strenger straffen van misdadigers. De bewindslieden blijven er op inspelen. Ook de Nederlandse politieke partijen willen de criminaliteit bestrijden met meer blauw op straat en strengere straffen. Maar waar is dit op gebaseerd?



Het heeft er alle schijn van dat Opstelten en zijn politieke collega’s het risico om slachtoffer te worden van criminaliteit schromelijk overschatten. Het subjectieve gevoel is dat de criminaliteit stijgt, terwijl de objectieve cijfers een ander beeld laten zien. Groeneweg betoogt dat er geen logische relatie is tussen de subjectieve en objectieve veiligheid. Een stijging van de objectieve cijfers resulteert niet in een recht evenredige stijging van de beleefde veiligheid. Door als politiek een sensationeel beeld te schetsen van de criminaliteit in Nederland en dit regelmatig op te roepen, wordt het risico op criminaliteit gemanipuleerd. De overheid blijkt niet in staat om de stijging in het gevoel aan te pakken. De roep om meer blauw op straat en strengere straffen blijft dus staan. Ze willen hun sterke arm willen blijven inzetten, terwijl andere maatregelen getroffen kunnen worden.

Van Dijk hoopt dat de politieke partijen zich bezinnen op hun repressieve inzet en meer oog hebben voor preventie. Uit de criminologische literatuur blijkt dat gevangenisstraffen weinig afschrikkend effect heeft op de harde kern van wetsovertreders en bewerken eerder verharding dan rehabilitatie. Ze kosten de samenleving een vermogen, namelijk 400 euro per dag. Voor een andere blik is geen ruimte. Van Dijk schetst in zijn stuk dat voor preventie bij de politie geen ruimte meer is. In het regeerakkoord wordt ook niet gesproken over preventie, terwijl dit als een beter en goedkoper middel geldt tegen criminaliteit. De aanwezige kennis wordt door te politiek te weinig tot zich genomen, terwijl zij van waarde kunnen zijn in de huidige complexe veiligheidsproblemen.

Veiligheid is een containerbegrip geworden. Het idee dat de staat de enige actor is op het veiligheidsspeelveld is een achterhaald idee. Toch lijkt de minister nog steeds overtuigd te zijn van zijn monopolie. Schuilenburg, criminoloog aan de VU, betoogt in zijn bijdrage dat de overheid haar monopolie op het bewaken van de veiligheid kwijtraakt. Private partijen en burgers krijgen steeds meer een belangrijke rol. Het is een belangrijke taak om het bestuur en de beleidsmakers ervan te overtuigen dat zij burgers een rol van betekenis kunnen spelen en niet als instrument worden gebruikt. De veiligheid kan op een andere manier en tegen veel minder kosten worden vergroot. Een voorbeeld dat Van Dijk in zijn artikel noemt, is het preventieve beleid voor woninginbraken. Door de inzet op preventie is het aantal woninginbraken sinds 1995 sterk gedaald ten opzichte van andere Europese landen als Zweden en Duitsland. Een goed voorbeeld uit de Nederlandse praktijk is het initiatief van Woerdense ondernemers in samenwerking met de gemeente. Het initiatief biedt bewoners een test voor hun eigen woning. De gratis test wordt aan de hand van een checklist door een keurmeester van een lokale, professionele organisatie uitgevoerd. De checklist is gericht op praktische oplossingen die de bewoners helpt op een eenvoudige, gebruiksvriendelijke manier de veiligheid in en om de woning te verbeteren. Naar aanleiding van zijn bevindingen levert de keurmeester een concreet en betaalbaar advies om de bestaande situatie te verbeteren. Hoewel het project in een opstartfase zit, blijkt hier een belangrijke rol weggelegd voor de lokale gemeenschap. Schuilenburg bepleit dat in versplinterde zorg voor veiligheid het beleid adaptief mee moet bewegen met de werkelijkheid. Alles en iedereen is vernetwerkt. Om dit duidelijk te maken, stelt hij dat beleidsmakers zich ontvankelijk moeten tonen voor het feit dat er, ook tijdens het beleidsmaken, zelforganiserende processen spelen, waardoor verschuivingen in het doel en de functie kunnen optreden in een samenwerkingsverband.

Een andere duiding waar de politiek iets mee kan doen, is van criminoloog, Hans Boutellier. In zijn boek De improvisatiemaatschappij. Over de sociale ordening van een onbegrensde wereld komt hij met het begrip improvisatie om de maatschappij te ordenen. In de huidige complexe samenleving, waar onbehagen onder de burger heerst en onzekerheid bij bestuurders, is een vorm van sociale ordening nodig. Het begrip improvisatie kan ertoe dienen om de deze complexiteit te ordenen. De staat raakt zijn monopolie kwijt, maar blijft een centrale speler in het veld. Door het ruime veiligheidsbegrip breidt de invloedssfeer van de overheid zich uit, maar verliest het meer en meer zijn greep daarop. Boutellier maakt de vergelijking met de jazzmuziek waar de solist spontaan akkoorden begint te spelen. Maar de muzikant staat in relatie tot andere instrumenten en medespelers. In dit grote geheel wordt afstemming gevraagd. De kern van improvisatie is dan ook de afstemming tussen de verschillende netwerken en verbanden.

Daarnaast biedt het begrip volgens Boutellier ook veel perspectief. Door de verschillende relaties binnen de samenleving ontstaan er vele mogelijkheden voor experimenten, innovatie en vitaliteit in kleinschalige settings. Opstelten wil de sterke arm nog iets te vaak benadrukken in plaats van te kijken naar succesvolle samenwerking met publieke en private actoren. Het is dus zaak voor de minister om te zorgen voor een juiste afstemming met de publieke en private partijen. Dit kan er voor zorgen dat er in de complexe samenleving toch structuur en zelforganisatie ontstaat.

Hopelijk pikken de minister en staatssecretaris de kritieken van Van Dijk en Schuilenburg op en richt hij zijn beleid meer op preventie en de inzet op burgerparticipatie. De overheid blijft een centrale speler in het veiligheidsveld, maar dient de burgers nadrukkelijker een rol te laten spelen. Daarnaast kan de minister gebruik maken van het inzicht van Boutellier dat een goede afstemming met nieuwe actoren en andere technieken kan zorgen voor een preventiever veiligheidsbeleid in plaats van de zero-tolerance benadering.



Sybren Eppinga Columnist

Geen opmerkingen:

Een reactie posten